Het leren ontstaat van symbooltaal ontstaat vanuit de ontmoeting met de werkelijkheid. Het vertrekt vanuit een veelheid aan kleine, concrete ervaringen en is gericht op een ontmoeting met de verscheidenheid en rijkdom van de werkelijkheid. Die grote veelheid aan ervaringen worden verder verrijkt en verruimd door poëzie en verhalen, inleving en uitbeelding, met drama en dans, kunst in vele vormen en door deelname aan allerhande rituelen.
Het verkennen van die grote rijkdom aan betekenissen helpt kinderen met verwondering en eerbied de werkelijkheid in zijn ‘veelzijdigheid’ en ‘meerzinnigheid’ te ontmoeten. Tegelijkertijd leert het kind hoe een onnoemelijk grote verscheidenheid opengaat in één woord, in één beeld. Mogelijk leert het kind hoe in iets fragmentarisch (zoals een tak van een boom) iets van ‘oneindigheid’ verschijnt. Daarnaast is het van belang kennis te maken met bestaande symbooltaal uit de diverse culturen en levensbeschouwingen die wezenlijke betekenissen aanreiken waarmee kinderen hun wereld en taal kunnen verrijken.
Leerkrachten leren de taal van beelden lezen en de kunst van het verbeelden oefenen. Ze leren het symbolisch denken bij kinderen te ontwikkelen in functie van: zin en betekenisgeving, identiteitsontwikkeling, levensbeschouwelijke inspiratie, religieuze groei. Ze leren het gevoel voor meerzinnigheid, mysterie en sacraliteit te bevorderen.
Aan de hand van fototaal, kunst, meditatie, dans, spel, beelden, voorwerpen… stellen leerkrachten zich open voor associaties, verbanden, zinervaringen, intuïties en brengen aandacht op voor impressies (van de werkelijkheid), expressieve, uitbeeldende verwerkingen in creatieve verwerkingen, kunst en rituelen. Ze leren de kinderen voor te gaan in een speels dansante benadering van de wereld gericht op de ontwikkeling van heel het kind van top tot teen to(t)taal.